Al die willen te kap’ren varen moeten in Bretagne zijn – deel 1

Al die willen te kap’ren varen moeten in Bretagne zijn – deel 1

18 augustus 2021 Uit Door decaproen@hotmail.com

Diaken Rudy trok in juli samen met zijn vrouw naar Bretagne. Voor Kerk&Leven en onze website maakte hij een verslag in twee delen.

AL DIE WILLEN TE KAPREN VAREN MOETEN IN BRETAGNE ZIJN – deel 1

Ook voor deze zomer hadden wij een reis gepland: Bretagne, meer bepaald Bretagne Noord. Toch waren we er niet gerust in: het coronamonster was immers nog niet verslagen. Integendeel, een nieuwe variant stak intussen de kop (en poten) op. Gelukkig waren we intussen dubbel gevaccineerd en beschikten wij over het digitale vaccinatiebewijs. Voor we op reis vertrokken namen we nog deel aan een driedaagse bezinning met het vicariaat onderwijs te Westmalle. Daarna hadden we nog een dag om onze valiezen te maken. Geen tijd over dus, maar ja… als het moet is er veel mogelijk!

Op 9 juli om kwart voor negen zijn we vertrokken voor een tocht van 639 km. Tijdens de laatste 100 km hadden we gedurende een twintigtal minuten zicht op de Mont-Saint-Michel. Het blijft indrukwekkend om het te zien, ook van op afstand. Om 17.20 u. waren we op onze bestemming in het dorpje Pléven, waar onze camping was. Pléven is een dorpje bestaande uit een zestal straten met centraal in het dorp een park, recht over de kerk, meer park dan dorp dus! Dat park hebben ze als camping ingericht voor een veertigtal toeristen. Ook het gemeentehuis bevindt zich in dezelfde gebouwen van de camping. Alles dus kleinschalig en dat is wat we telkens zoeken. We hebben er met maximum 15 kampeerders gestaan en hadden bijgevolg zéér veel plaats, zoals je merkt op de foto. Pléven bevindt zich op een 20-tal km van de kust en is zeer centraal gelegen, op de grens van twee departementen, ideaal als uitvalsbasis om de streek te verkennen.

(c) Rudy Weyne

ONZE GROOTSTE BUUR: LA DOUCE FRANCE

Frankrijk is op twee na het grootste land van Europa. Met inbegrip van de kolonies beslaat het een totale oppervlakte van 643.801 km2. Zonder deze gekidnapte gebieden 551.500 km2. Ter vergelijking met ons land(je) dat 30.689 km2 groot is, kunnen we België bijna 18 keer inpassen in Frankrijk. Aantal inwoners: ongeveer 65 miljoen. Geloofsgemeenschappen: 62% katholieken, 6% Islamieten, 2% protestanten en 1% Joden. Zonder religie: 26%. Het schiereiland Bretagne is met een beetje goede wil bijna zo groot als ons land. Het wordt verdeeld in twee gebieden: Noord- en Zuid Bretagne. Met nog meer goede wil zou je kunnen zeggen : Vlaanderen en Wallonië. Het bestaat uit vier departementen: ILLE-ET-VILAINE, COTES-D’ARMOR, FINISTERE en MORBIHAN. Het aantal inwoners bedraagt slechts 3. 306.529. België ongeveer 11.521.238. Rennes is de hoofdstad.

OP VERKENNING IN TWEE DEPARTEMENTEN: ILLE-ET-VILAINE EN COTES-D’ARMOR

Zoals in ieder land zijn er interessante gebieden, steden, dorpen, natuur enz. Bretagne onderscheidt zich van de rest van Frankrijk door haar vele kilometers kust (een kleine 3.000 km) die de langste is van Frankrijk. Ook de vele inhammen, baaien, honderden eilandjes, landtongen en zelfs zandstranden maken haar tot een bijzondere bestemming. Langs de kust bezochten we Dinard, Cap Fréhel, Fort La Latte, Le Val André, Cancale en natuurlijk St. Malo. De Mont-Saint-Michel hadden we al tijdens een vroegere reis naar Normandïe verkend. Wat meer landinwaarts reden we naar de hoofdstad Rennes, Lamballe, Saint-Brieuc, Moncontour en vooral de historische stad Dinan. Ook verkenden we de linker- en de rechteroever van De Rance. Verder nog wat kleinere steden en dorpen en een bezoek aan familie die op slechts 95 km van ons was verwijderd.

WIND, WATER, EINDELOZE VERGEZICHTEN, VUURTORENS, BURCHTEN, VERSTERKTE STEDEN, KAPERS, VISSERSHAVENS EN ZEEVRUCHTENSCHOTELS

De kust van Noord Bretagne grenst aan het kanaal en westelijk aan de Atlantische Oceaan. De kanaalkant ligt – samen met enkele eilanden – tegenover Engeland. Rond het jaar 460 waagden Kelten vanuit Wales en Cornwall de oversteek vanuit Groot-Brittannië. Ze kerstenden het schiereiland dat toen de naam Armorica had en noemden het voortaan ‘Klein Brittannië’. Vandaar dus de huidige naam Bretagne. Regelmatig werd het gebied betwist door Engelsen én Fransen. Menige strijd vond er plaats. De komst van de Kelten bracht ook hun taal mee die evolueerde naar het ‘Bretons’.

Veel Bretoenen of Bretons leven van wat de zee voortbrengt: vis, schelpen, mosselen, oesters, St.-Jacobschelpen. In Cancale kan je – volgens kenners – de beste oesters eten: de platte ‘Belons’. We konden het dus niet laten om hier ook eens te proeven van al dat lekkers.

(c) Rudy Weyne

Dinard is een mondaine badplaats met talrijke geklasseerde villa’s en monumenten. Het deed een beetje denken aan De Haan, maar groter. We proefden er van verse mosselen… Interessant was een wandeling langs de rotswanden via een pad dat verschillende stranden verbond. Hier waren we getuige van de kracht van water en wind. Tijdens de laatste storm werd zomaar eventjes een gigantische kei een boom in geslingerd. We waren er niet helemaal gerust in toen we er langs moesten…

(c) Rudy Weyne

Ook Cap Fréhel is meer dan de moeite. Het is echt een adembenemende plaats. De kliffen waarop de vuurtoren staat halen een hoogte van 100 meter. Bij mooi weer kan je de kanaaleilanden zien. Er is ook een vogelreservaat op enkele rotsen waar de meeuwen het voor het zeggen hebben. Opgepast dus met de vuilzakken.

(c) Rudy Weyne

Aan de overkant van deze cap bevindt zich het Fort La Latte (eerste steenlegging tijdens de 14de eeuw en de rest waarschijnlijk ook) dat bereikbaar is via een G.R.-pad. Het pad volgt de glooi en plooi van de rotsen rond de baai. Stevig tochtje met veel op en af, zowel heen als terug. Mijn stappenteller vermeldde voor die dag 13 km. wandelplezier.

(c) Rudy Weyne

Le Val-André, heeft naast enkele prachtige zandstranden de eer om de voormalige thuishaven te zijn geweest van de Newfoundlandvaarders. Tegenwoordig is het een jachthaven. Net zoals in vele andere kustplaatsen is zeilen hier razend populair. Ook hier kan je heerlijke wandelingen doen langs de zeedijk en genieten van al die beweging op het water.

Hoogtepunt van ons bezoek aan de kust was toch wel Saint-Malo. Deze door granieten muren beschermde kaperstad is een juweeltje. Het ‘Intra-Muros’-gedeelte is het mooiste en men heeft er vanaf de stadswallen uitzicht op enkele eilandjes waarvan er eentje drager is van een burcht.

(c) Rudy Weyne

Dat kasteel diende om de haven te beschermen. Saint-Malo heeft een interessante geschiedenis als kapersnest. We leerden daar ook het verschil tussen kapers en piraten. In opdracht van de koning kregen ‘kapers’ een vrijbrief om vijandige schepen aan te vallen zonder te worden beschouwd als piraat. Kapers brachten in de 17de en 18de eeuw enorme schade toe aan de Engelse, Spaanse en Hollandse vijandige vloten. Piraten daarentegen waren dieven die roofden en plunderden voor eigen rekening en ook de Franse schepen aanvielen. Deze vogelvrij verklaarden werden, indien ze gevangen werden, zonder proces opgehangen. Voortaan geen kwaad woord meer over Jan, Piet, Joris en Korneel… Bekende kapers verbonden met Saint-Malo: Robert Surcouf (1773- 1827) stortte zich in 1796 op de kaapvaart en verzamelde al snel fortuin. Op 36- jarige leeftijd hield hij het voor bekeken en gebruikte zijn fortuin om een rederij uit te bouwen die instond voor de uitrusting van kapers en koopvaardijschepen. René Duguay-Trouin (1673-1736) werd als  16-jarige naar een kaperschip gestuurd. Hij ontdekte er zijn begaafdheid en op 24-jarige leeftijd was hij reeds fregatkapitein bij de Koninklijke Marine. Hij werkte zich op tot luitenant-generaal.

(c) Rudy Weyne

Nog even meegeven dat het op één na grootste getijdenverschil ter wereld merkbaar is in de baai van de Mont-Saint-Michel. We spreken hier zomaar eventjes over 14 meter. Dat betekent ook dat er enorme stukken zand, keien en slibstranden komen bloot te liggen bij laagtij. Langs de kust kom je ook regelmatig menhirs (6000) en dolmens (1000) tegen. Ze werden overvloedig geplaatst door volken die ongeveer 5000 jaar voor onze tijdrekening leefden. We verlaten nu de kust en richten ons op het binnenland.

STOETERIJ, VAKWERKHUIZEN, MUZIEK EN EEN RIDDER

De eerste stad die we landinwaarts aandeden was Lamballe. Het stadje ligt op de flank van een heuvel met als hoogste punt de kerk. De collegiale kerk Notre-Dame is vooral Gotisch van stijl met – zoals zo dikwijls in Frankrijk – enkele Romaanse overeind gebleven delen. Het laatgotische doksaal is uit het goede hout gesneden. Lamballe is vooral bekend omwille van zijn indrukwekkende stoeterij die sinds 1825 bestaat. Momenteel telt ze een zestigtal hengsten. In augustus zijn er regelmatig springconcoursen en vindt er een carrousel met spannen plaats.

De volgende dag trokken we richting Dinan (niet te verwarren met Dinard, dat aan de monding van de Rance ligt). Dinan is een ommuurde stad met veel overgebleven middeleeuwse trekjes. Het eerste wat opvalt bij het doorkruisen van de stad zijn dan ook de vele overgebleven en in goede staat verkerende vakwerkhuizen uit de late middeleeuwen. Naast het behoud van deze historische gebouwen is Dinan ook het centrum van de heroplevende Keltische muziek. Vooral de Keltische harp komt weer volop in de belangstelling. Het Maison de la Harpe biedt een overzichtstentoonstelling en richt in de zomermaanden tal van concerten in met professionele harpspelers. Ook de middeleeuwse draailier laat zich in de stad horen, maar dat wordt daar niet altijd in dank afgenomen door de plaatselijke bevolking. Zelf waren wij getuige van een onverwachte reactie op de betoverende klanken die het instrument voortbrengt. Toen we op het pleintje naast het harpenhuis een typische Bretonse galette aan het nuttigen waren, naderde er een man met een draailier, evenwel zonder geluid te maken.

(c) Rudy Weyne

Deze persoon installeerde zich in onze buurt langs een rij huizen. Wij waren benieuwd naar de deuntjes die zouden klinken. De man zette zijn instrument in startpositie en al draaiende kwam het typische geluid van de draailier in onze richting gewaaid. Zalig dachten wij, een middagmaal met muzikale begeleiding. Maar wie de draailier kent weet dat de mogelijkheden van dit instrument beperkt zijn. Dat komt omdat er altijd vaste snaren meetrillen waardoor er een zekere eentonigheid ontstaat. Het instrument bekoort dan ook minder met luistermuziek maar richt zich vooral op beweging. Het was dan ook in de middeleeuwen uitstekend geschikt om de toen gekende volkse dansmelodieën uit te voeren. Maar als je niet danst en alleen maar luistert of moet luisteren gebeuren er soms onverwachte dingen. Zo ging er plotseling, pal boven de draailierman, een raam open en werd er een emmer water naar buiten gekieperd, recht op de muzikant en zijn instrument. Algemene consternatie op het pleintje, vooral de toeristen gingen over in afwijzend boe-geroep. Wij dachten dat zulke situaties alleen maar in films gebeurden en waren toch eventjes de juiste toon kwijt. En nu gebeurde er iets merkwaardig: de draailierspeler bleef rustig zitten, keek eens naar boven, droogde zijn instrument af, probeerde er geleidelijk aan weer wat leven uit te krijgen en zette zijn muzikale eentonigheid met vastberadenheid verder. Voor ons was het intussen tijd om ons bezoek verder te zetten. We weten dus niet hoeveel water er uiteindelijk nog op de man is terechtgekomen…

Volgende week deel 2…

(c) Rudy Weyne